Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9554

Datum uitspraak1999-05-04
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers347/99
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing vanwege vrees benadeling schuldeisers en niet naar behoren nakomen van verplichtingen.


Uitspraak

Gerechtshof te Amsterdam Tweede meervoudige burgerlijke kamer Arrest van 4 mei 1999 in de zaak onder rekestnummer 347/99 van: X., wonende te Wortel, België, APPELLANT, procureur: mr. S. van Dijk. 1. Het geding in hoger beroep 1.1 Appellant is bij op 22 april 1999 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen van het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 15 april 1999 onder faillissementsnummer 98.349F, waarbij het verzoek van appellant tot opheffing van zijn faillissement en tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. 1.2 Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 27 april 1999. Verschenen zijn appellant bijgestaan door zijn procureur en namens de curator van appellant mr E.A. Brat, advocaat te Amsterdam. 2. De gronden van de beslissing 2.1. Appellant heeft verzocht om zijn faillissement (uitgesproken op 15 september 1998) om te zetten in een schuldsaneringsregeling. Het verzoek is door de rechtbank afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat er gegronde vrees bestaat dat de schuldenaar tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal trachten zijn schuldeisers te benadelen of zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen. 2.2. Uit het behandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken. Appellant is op 15 september 1998 door de rechtbank te Amsterdam in staat van faillissement verklaard. Hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Hij is woonachtig te [woonplaats], B en verblijft af en toe op het adres Q. (alwaar zijn moeder woonachtig is). Tijdens het faillissement is appellant zowel per post als per telefoon voor de curator slecht bereikbaar geweest. De afspraak om regelmatig telefonisch contact op te nemen met de curator is door appellant niet nagekomen. Omdat de curator het vermoeden had dat appellant informatie achterhield, dan wel niet bereid was om informatie te verstrekken, heeft de curator op 12 februari 1999 een verzoek tot gijzeling ingediend bij de rechtbank te Amsterdam. De behandeling van dat verzoek is op de zitting van 3 maart 1999 geschorst teneinde appellant de kans te geven aan zijn informatieverplichting te voldoen. Daarop heeft appellant een hem door de curator voorgelegde vragenlijst ingevuld, waarop de curator het verzoek tot gijzeling heeft ingetrokken. Nadien is de curator uit stukken gebleken dat vanaf 12 maart 1999 tot en met 26 maart 1999 het kenteken van een personenauto geregistreerd heeft gestaan op naam van appellant. De curator was daarvan niet door hem in kennis gesteld. De curator heeft daarom, mede gelet op het feit dat hij nog geen informatie heeft over de inkomsten van appellant, bezwaar gemaakt tegen toepassing van de schuldsaneringsregeling. 2.3. Appellant heeft ook ter terechtzitting in hoger beroep geen concrete, met deugdelijke bewijsstukken gestaafde inlichtingen gegeven over zijn (huidige en voormalige) inkomsten en werkzaamheden. Op grond daarvan is het hof van oordeel dat nog steeds gegronde vrees bestaat dat appellant tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal trachten zijn schuldeisers te benadelen of zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen. De beslissing van de rechtbank wordt derhalve door het hof onderschreven. 3. De beslissing Het hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep. Gewezen door mrs Bockwinkel, Splinter-Van Kan en Arisz en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof van 4 mei 1999 in tegenwoordigheid van mr Donner als griffier.